Een verweesde Steenuil? |
Thuisgekomen van een vogelreis, lag er een briefje van een vriend in de bus: “Ik heb jullie uilenkast geïnspecteerd. Helaas was er geen broedsel. Wel trof ik iets aan dat op de staart van een eekhoorn leek”. Nu vermoedden wij al dat de eekhoorns zich van tijd tot tijd in de kast ophielden, maar dat zij de uilen van broeden zouden afhouden, hadden wij niet verwacht. Groot was dan ook onze verbazing toen wij enkele dagen later een Steenuiltje op onze oprit zagen ‘zitten’, dat niet opvloog toen wij dichterbij kwamen. Omdat er twee grotere vogels onrustig omheen vlogen, dachten wij eerst dat het om een jonge Steenuil ging. Maar begin mei al vliegvlugge jonge uilen, dat kon haast niet. Al gauw werd ons duidelijk dat het om een volwassen exemplaar ging. De zenuwachtige vogels eromheen waren twee verontruste grote lijsters.
De Steenuil |
Wij konden het uiltje zonder enige moeite oppakken en dat was geen goed teken.
Verwondingen zagen wij niet, maar het onderlijf leek verlamd. Om zeker te zijn
en om te overleggen wat wij zouden doen ben ik bij Beersma, mijn steun en toeverlaat
voor vogelkennis, langs gegaan. In ieder geval mocht ik niet weg voor hij het
uiltje had onderzocht. Beersma vond wonden die hem eerder deden denken aan een
aanval van een roofvogel, dan dat er sprake was van verkeersletsel, wat wij
dachten. Maar welke roofvogel valt er nu een Steenuil aan? Een andere uil soms?
Ons is hier niets van bekend. Wel hebben wij gelezen dat Steenuilen en Bosuilen
elkaar niet zouden verdragen, maar er huizen geen Bosuilen in onze directe omgeving.
Omdat het om een jong mannetje ging, raadde Beersma ons aan de uilenkast van
onze buren te inspecteren. Hij was daar niet aan toegekomen. Als er jonge Steenuilen
in zaten, hadden wij een probleem, want een wijfje alleen kon onmogelijk de
jongen grootbrengen. Het mannetje draagt immers het voedsel aan. Gewapend met
dit advies en met een lange ladder over mijn schouder stapte ik op mijn buurman
af, want zijn kast zat hoog en was lastig te bereiken.
Een nieuwe slaapplaats |
BEERSMA Beersma is een bevriend oud veearts die erg bezig is in onze omgeving met de bescherming van steenuilen. Hij organiseert de plaatsing van kasten, controleert broedsels, ringt en doet nader onderzoek naar doosoorzaken van de steenuilen. Samen met zijn vrouw en anderen heeft hij zijn bevindingen gepubliceerd. |
Peter Beersma heeft, samen met zijn vrouw Weis, het boek "Steenuilen"
geschreven en uitgebracht bij Roodbont Publischers in samenwerking met
de Vogelbescherming. |
Het was raak: vijf jonge uilen, ongeveer veertien dagen oud en zo te zien in goede conditie. Gezien mijn achtergrond heb ik ze maar gelijk gewogen. Dat deed ik ook bij baby’s met voedingsproblemen. De kleinste woog 95, de grootste woog 115 gram. Een goed gevoed stel. Maar hoe dit nu zo te houden? Toch maar weer met Beersma gebeld. Bijvoeren was voor hem de enige optie. Maar hoe doe je dat in een (kleine) kast die alleen voor een klimgeit (en een Steenuil) goed was te bereiken. Ik zag mij niet dagelijks in een boom klimmen om hangend aan een tak voer af te leveren bij het jonge grut.
Het voorstel dat Beersma vervolgens deed, zorgde voor grote beroering in de buurt. Het had iets weg van kinderroof. Beersma raadde mij aan de jonge vogels te verplaatsen naar mijn eigen kast, die beduidend groter was en vele malen gemakkelijker te bereiken. Omdat de kasten nog geen 100 meter uit elkaar zaten was dat volgens Beersma geen probleem. De achtergebleven oudervogel zou de jongen op die afstand zeker horen en ze achterna komen. Daar waren hij en Wies heilig van overtuigd. Mijn buurman echter niet. Die keek zeer verontrust, maar wilde het plan toch niet torpederen. Dus klom ik opnieuw de boom in en stopte het vijftal in een emmer, nadat ik mijn eigen kast grondig had gereinigd en een nieuwe manchet om de stam had aangebracht, want die afgekloven eekhoornstaart was misschien wel het werk van een steenmarter. En nu maar wachten op het wijfje.
Ik legde zelfgevangen muizen in de kast, engerlingen en eendagskuikens, maar
niets wees erop dat die werden aangeraakt. Conclusie: er is geen volwassen uil
die zich met deze jongen bemoeit en als wij niets ondernemen gaan deze jongen
zeker dood. Weer gingen wij bij Beersma te rade. Hij kwam zelf kijken en had
kattenvoer bij zich. Bij elke jonge uil stopte hij een brok voer in de snavel
alsof hij hen wilde laten weten dat deze kost goed te pruimen was en raadde
mij aan tweemaal per dag kattenvoer in de kast neer te leggen zodat zij dit
zelf konden opnemen.
Het slechte nieuws was inmiddels in de buurt rondgegaan en er waren duidelijk
twijfels aan mijn capaciteiten als uilenouder, want er werden adressen en telefoonnummers
aangedragen van verschillende instanties die graag de zorg van mij wilden overnemen.
Maar dat was mijn eer te na. Op een gegeven moment werd ik zelfs om elf uur
’s avonds gebeld door iemand van de ‘roofvogelopvang’ die
met enige dreiging in zijn stem zei dat ik niet moest denken dat ik de uiltjes
in ernstig verzwakte toestand nog kon inleveren. Dat kon ik beter nu doen.
Gelukkig ging het goed. Het kattenvoer werd braaf genuttigd en de eendagskuikens
in mootjes gehakt gingen er ook goed in. Het jonge spul groeide voorspoedig
en bleef sneppen en blazen als ik mijn neus liet zien. Net toen ik wilde ringen
vlogen de eerste drie jongen uit. Een paar dagen later volgden de twee achterblijvers.
Het voer dat ik daarna in de kast legde werd niet meer aangeraakt, voer buiten
de kast (op een voederplank) wel. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik
niet zeker weet of ik nu de uilen aan het voeren was of de Gaaien. Ik legde
het voer neer als het schemerde en controleerde ‘s morgens wat er opgenomen
was (en de Gaaien waren meestal eerder uit de veren dan ik.) In het begin lieten
de jongen zich nog wel eens zien. Ook kon ik horen dat er in ieder geval drie
uilen wat langer op het erf gebleven zijn. Half september ben ik gestopt met
bijvoeren. Ik vond het een keer genoeg.
Als ik terugkijk, weet ik niet of ik het weer zo zou aanpakken. Het wijfje alleen
had waarschijnlijk maar twee jongen groot gekregen. Ik denk dat door de interventie
drie jongen het hebben overleefd, maar zeker weten doe ik dat niet. Het voeren
van de jongen vond ik overigens een hele klus, maar door deze gebeurtenis heb
ik mij wel verdiept in het wel en wee van de Steenuilen. Zo heb ik een aantal
slaapkasten gemaakt voor de jonge uilen met een speciale voorziening tegen de
steenmarter. Als deze kasten worden geaccepteerd ga ik die voorziening ook toepassen
op de nestkast.
Inmiddels zijn we bijna een jaar verder. De broedkast is bezet en bij de laatste controle waren er vier pullen in goede conditie. Van de slaapkasten is afgelopen winter geen gebruik gemaakt. De best fors uitgevallen antimarterpijp viel kennelijk niet in de smaak bij de uilen. Ik moet ze ook gelijk geven; het zag er niet uit, zo’n klassiek model steenuilenkast met een bruine pvc pijp van een halve meter voor de vliegopening. Beschaamd heb ik er maar een flink stuk van afgezaagd in de hoop op meer waardering. Die kreeg ik, maar vanuit een onverwachte hoek. Een Gekraagde Roodstaart vond een van de kasten een prima plek om in te broeden.