Start » Waarnemingen » Rijnstreek » Wintertellingen 1995-2000 - | |
Rijnstreek
» Wintertellingen
» 1995-
» 1996-
» 1997-
» 1998-
» 1999-
» 2000-
» 2001-
» 2002-
» 2003-
» |
|
Samenvatting
van 5 jaar wintervogeltellingen Een rondje Rijnstreek kan op een
doorsnee oktoberdag 1000 wilde eenden opleveren. In november moet een vogelaar
niet vreemd opkijken als hij 20 buizerds in de kijker krijgt. In december
staan er 140 wulpen op het programma, terwijl een fietser in januari makkelijk
14 grote zaagbekken kan tegenkomen. Wie in februari 170 waterhoenen aantreft
ziet niets uitzonderlijks, terwijl in maart een dikke 800 scholeksters standaard
zijn.
Andere minder vaak waargenomen soorten uit de beschouwde soortgroepen zijn roerdomp, kwak, lepelaar, heilige ibis, wilde zwaan, kleine rietgans, grote canadese gans, indische gans, casarca, bergeend, pijlstaart, topper, carolina-eend, bruine kiekendief, smelleken, waterral, bonte strandloper, witgatje, zwarte ruiter en groenpootruiter. Ook de soepeend en de soepgans (dit zijn bastaarden van wilde eend en grauwe gans met de tamme boerderij-eenden en ganzen) komen algemeen in de Rijnstreek voor, maar zijn pas vanaf winter 1999/2000 apart op het telformulier vermeld. Hierdoor is van deze soepsoorten geen reeks beschikbaar. In 1999/2000 was het seizoensmaximum voor de soepeend 219 en voor de soepgans 60. Bijzondere overwinteraars
ConclusieDankzij vijf winters vogels tellen is er nu een goed beeld van het voorkomen van wintervogels in de Rijnstreek. De Rijnstreek blijkt een vogelrijk gebied, waar naast spectaculaire soorten (bijvoorbeeld grote zilverreiger, slechtvalk) ook hoge aantallen kunnen worden waargenomen (bijvoorbeeld goudplevier en kievit). Het gebied is van erkend internationaal belang voor de kleine zwaan en de smient. De betekenis van de Rijnstreek voor de knobbelzwaan en ganzen wordt in de recente literatuur onderschat. Bij de knobbelzwaan is dat te verklaren door het tot 1995 gebrekkig uitgevoerde telwerk. Bij de ganzen is het te verklaren, omdat het bezoek van duizenden toendrarietganzen en kolganzen een fenomeen van de laatste jaren is. Uit de vergelijking van de gegevens die voortkomen uit de telweekenden met die uit de veldwaarnemingen blijkt dat de tellingen een onderschatting opleveren van het gebruik dat de vogels daadwerkelijk van de gebieden maken. In die zin is het gebruik van "seizoensmaxima" op basis van de officiële tellingen minder maximaal dan het klinkt. Het is opmerkelijk hoe ganzen en zwanen er soms in slagen zich met name buíten de telweekenden in de Rijnstreek te vertonen. Het is maar goed dat ze ook dan niet aan de aandacht van de wakkere Rijnstreekse vogeltellers ontsnappen. Binnen de Rijnstreek zijn er twee duidelijke hot-spots voor vogels: De Wilck en de Lagenwaardse Polder. De Wilck is een natuurreservaat in eigendom en beheer van Staatsbosbeheer en als speciale beschermingszone aangewezen onder de vogelrichtlijn. Het gebied is daarmee afdoende beschermd. Gezien de bijzonder hoge aantallen wintervogels zou Staatsbosbeheer dit "weidevogelreservaat" overigens beter "vogelreservaat" kunnen noemen! De Lagenwaarde Polder staat daarentegen nog niet op de kaart in het natuurbeleid. Het gebied heeft dringend bescherming nodig: de naastgelegen Polder Gnephoek zal binnen afzienbare tijd sneuvelen voor woningbouw ten behoeve van het al maar groeiende Alphen aan den Rijn. De Lagenwaardse Polder is niet alleen voor de wintergasten interessant, maar ook voor weidevogels en de hier broedende zwarte stern (Alblas en, 1999). Het gebied zou door een op de natuur toegesneden beheer verder aan waarde kunnen winnen. Het wordt daarom hoog tijd dat de uitgestelde begrenzing van 100 hectare reservaat in de ecologische hoofdstructuur in dit gebied snel rond komt (Provincie Zuid Holland 1997). De ervaringen met De Wilck wijzen uit welk een toegevoegde waarde een natuurreservaat in de Rijnstreek heeft. Het volledige rapport is beschikbaar (107 kB) |
|
Voor meer informatie over tellingen kunt u met contact opnemen. |