|
Start » Waarnemingen » Rijnstreek » Wintertellingen 1998-1999 - |
Rijnstreek
» Wintertellingen
» 1995-
» 1996-
» 1997-
» 1998-
» 1999-
» 2000-
» 2001-
» 2002-
» 2003-
» |
De winter van 1998 op 1999 zal de VWG-analen ingaan als een echte kramsvogelwinter. Stonden de Texel-gangers begin november nog versteld van de hoge aantallen kramsen in zuidoost Friesland ("zo veel heb ik er nog nooit gezien"), even later bleek het ook in onze contreien feest (o.m. 4000 exemplaren in de Groenendijkse Polder op 6/11). Het bleef niet bij deze november-invasie, want in februari werden we opgevrolijkt door een tweede golf, dit keer in de sneeuw pikkende kramsvogels. Er werden 3957 exemplaren gemeld uit 85% van de telgebieden. Voor de trouwe wintervogeltellers zijn dit leuke verschijnselen. Als je volgens een vast ritme van jaar op jaar je eigen gebied telt vallen dit soort afwijkingen van het gebruikelijke vogelritme namelijk extra op.
Voor de vierde achtereenvolgende keer wordt hieronder verslag gedaan van de wintervogeltellingen in ons werkgebied. Eerdere edities zijn te vinden in de Braakballen van juni 1998, juni 1997 en december 1996. Wintervogeltellers van onze vogelwerkgroep zijn actief in de Rijnstreek, de polder Vierambacht, De Grote Polder bij Zoeterwoude, de Zwetpolder bij Woubrugge, het Braassemermeer, de Zegerplas, en de Langeraarse Plassen.
Dit artikel geeft de resultaten van de Rijnstreek, het kerngebied van onze vogelwerkgroep. Daarbij worden de gegevens gepresenteerd voor de polders boven de Rijn (Rijnstreek noord) en onder de Rijn (Rijnstreek zuid). Hier werden door 13 tellers 20 telgebieden geïnventariseerd. In de tabellen op de volgende bladzijden worden de resultaten van het telwerk gepresenteerd voor de groepen vogels waarvoor de wintervogeltellingen met name bedoeld zijn: watervogels, roofvogels en steltlopers.
In totaal werden er afgelopen winter in de Rijnstreek tijdens de 6 telweekenden maar liefst 98 vogelsoorten waargenomen. Daaronder waren speciale soorten als kwak, grote zilverreiger, lepelaar, carolina-eend, waterral, bonte strandloper, witgatje, grote gele kwikstaart, zwarte roodstaart, vuurgoudhaantje, matkop en boomklever.
De weersomstandigheden bepalen niet alleen het plezier van de tellers, ze kunnen ook van invloed zijn op de aantallen vogels die zich in onze streek ophouden. De herfst van 1998 herinneren we ons als zeer nat. Het water viel in september, oktober en de eerste helft van november met bakken uit de hemel. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat het eerste telweekend druilerig was. Ook het telweekend in november begon nat, maar hier hadden de zondagstellers geluk: voor het eerst sinds tijden scheen op die dag de zon. Pas na dit telweekend konden we de eerste echte nachtvorst noteren. Tijdens de decembertelling was het echter al weer warm en nat, en diende de kwakkelwinter zich steeds nadrukkelijker aan. Januari werd een zeer zachte maand, waarbij het tijdens het telweekend op zaterdag slecht en op zondag goed tellen was. Februari kende winterse sferen door een pakje sneeuw in de tweede week , waarvan de laatste resten de polders in het telweekeinde nog gedeeltelijk wit kleurden. De maart-telling blonk uit door prachtig voorjaarsweer, waardoor zoals gebruikelijk in deze maand, de wintergasten vervangen bleken door tureluurs en tjiftjafs.
De Rijnstreek noord beslaat grofweg het gebied ten noorden van de Rijn en ten zuiden van Does en Wijde Aa, tussen Leiderdorp en Woubrugge (zie ook de kaart in Braakbal juni 1997). De 9 telgebieden zijn iedere maand geteld, op twee telgebieden in maart na. De maand-uitkomsten zijn dus onderling goed te vergelijken.
De kleine zwanen waren weer regelmatig present, zonder dat er spectaculaire aantallen gemeld werden. Een groep van 78 exemplaren verbleef in december in de Hondsdijkse Polder, terwijl later in de winter in verschillende polders groepjes van 10-14 stuks te zien waren. Leuk waren de waarnemingen van een aantal wilde zwanen die ondanks de wel heel zachte winter toch naar de Rijnstreek waren afgezakt. De knobbelzwanen deden het ook weer goed met een record-seizoensmaximum van 183. Bij de ganzen was de Lagenwaardse Polder weer favoriet. Op 31 december werden hier 2700 rietganzen geteld. Tijdens de tellingen lag de top in januari met 2025 rietganzen in de Lagenwaard, terwijl er toen ook 576 stuks geteld konden worden in de Vlietpolder. De kolgans was nog iets talrijker. Tijdens de telling in januari werd het topaantal van 3500 geturfd.
De resultaten van de afgelopen vier winters vergelijkend valt een aantal zaken
op. De vorig jaar gesignaleerde afname bij de nijlgans heeft zich niet
verder doorgezet. Soorten als fuut, blauwe reiger, smient, wilde eend en torenvalk
worden met vrij stabiele aantallen gemeld. De kievit is in de maanden december
en januari afwezig, of de winter nu zacht of streng is. De Aalscholver neemt
nog steeds toe, terwijl afgelopen winter een uitgesproken goed waterhoenen-seizoen
was. Bij de meerkoet viel een record te noteren: op de favoriete fourageerplek
langs de Does bevond zich in december een groep van circa 3300 exemplaren
(tegen normaal 1000). Een soort waarvoor een melding bij de Dutch Birding
Vogellijn zo langzamerhand op zijn plaats is, is de fazant. Een zeldzaamheid
in de Rijnstreek noord, getuige het voorkomen van slechts 5 exemplaren op
de 52 telformulieren. Echt triest gesteld is het met de patrijs. Bij deze
soort bleef de teller, net als in de winter '96/'97, op 0 steken.
De Rijnstreek zuid beslaat grofweg het gebied tussen Weipoort en Alphen, ten zuiden van de Rijn en ten noorden van Hazerswoude Dorp. Alle 11 telgebieden zijn iedere maand geteld, zodat de maanduitkomsten goed te vergelijken zijn.
In de Rijnstreek zuid waren deze winter weer veel zwanen te bewonderen. Van de kleine zwaan, in de belangstelling vanwege de aanwijzing van De Wilck (en omstreken?) als Belangrijk VogelGebied, konden tijdens de novembertelling 280 stuks genoteerd worden. Van de knobbelzwaan waren over de zes tellingen gemiddeld 147 stuks aanwezig, met een seizoensmaximum van 187 in februari. In de Oostbroekpolder werden zoals gebruikelijk zwarte zwanen gescoord, dit keer in aantal oplopend tot 6 exemplaren op 26 januari. De 66 wilde zwanen die in maart in de Polder Oost- en Westgeer zaten, maakten het zwanenfeest compleet.
Bij de ganzen is het gras bezuiden de Rijn beduidend minder geliefd dan dat ten noorden ervan. Toch vereerden 250 kolganzen de Polder Oost- en Westgeer met een bezoek (november). Grauwe ganzen waren vanaf de jaarwisseling weer paraat in de Oostbroekpolder. Mogelijk wilden ze een glimp opvangen van de daar aanwezige grote zilverreigers. Deze 3 prachtige reigers zijn bij de januari telling ook in de Wilck waargenomen, waarmee het maandtotaal geflatteerd op 6 uitkomt. Hoewel er in één weekend geteld wordt zijn dit soort dubbeltellingen niet helemaal uit te sluiten. Bedacht moet echter worden dat het omgekeerde ook voorkomt, zodat er vogels tijdens de tellingen gemist worden terwijl ze er wél zijn (zie het "ontbreken" van de grote zilvers bij de decembertelling). We gaan er van uit dat deze twee fouten elkaar ongeveer opheffen.
De afgelopen vier winters vergelijkend kan worden gesteld dat er over het algemeen sprake is van vrij stabiele populaties wintergasten. Duidelijke afwijkingen van dit beeld waren de afgelopen winter de wilde eend en de goudplevier. De wilde eend werd meer geteld, met als uitschieter de 2436 exemplaren van februari (het vorige record stond op 1488 exemplaren in december 1996). Vanuit vrijwel ieder telgebied werden in februari 1999 meer dan 100 wilde eenden gemeld, met als topper de Riethoornse Polder met 652 exemplaren. Van de goudplevier werden daarentegen veel minder exemplaren geteld. Mogelijk was de soort al vóór half oktober doorgetrokken, want op 6 september zaten er 10 à 12.000 in De Wilck en de Bentpolder. De gebruikelijke najaarswolken van duizenden plevieren werden tijdens de tellingen in ieder geval gemist.
Vogelaars uit de Rijnstreek noord kunnen als ze een fazant willen zien prima ten zuiden van de Rijn terecht, want de soort komt hier nog met tientallen voor. Dat kan van de patrijs waarschijnlijk niet gezegd worden: de score bleef de afgelopen winter beperkt tot 6 exemplaren in de Hazerswoudse Droogmakerij (oktober). Van de nijlgans, tenslotte, werd in de vorige editie van dit verslag een toename gemeld. De nijlganzenhaters kunnen gerust zijn, de stand lag afgelopen winter weer op het oude niveau.
Wie de hieronder opgenomen tabellen bekijkt, en tevens bedenkt dat de aantallen
meeuwen, kraai-achtigen en zangvogels nog ontbreken, kan niet anders dan onder
de indruk zijn van de vogelrijkdom van de Rijnstreek. Het is dan ook merkwaardig
dat de strook ten zuiden van de N11 als "toplocatie" uit de bus kwam bij een onderzoek naar locaties voor windmolens,
zonder dat daaraan een gedegen onderzoek naar de vogelbewegingen was voorafgegaan.
Het lijkt me daarom geboden dat energiebedrijf EWR het huiswerk over doet.
Met dank aan alle tellers!
Voor meer informatie over tellingen kunt u met contact opnemen. |