Voor de derde achtereenvolgende keer wordt hieronder verslag gedaan van de wintervogeltellingen in ons werkgebied. Eerdere edities zijn te vinden in de Braakballen van juni 1997 en december 1996. Wintervogeltellers van onze vogelwerkgroep zijn actief in de Rijstreek, de Boter­huispol­der, het zuidoostelijke deel van de polder Vieram­bacht, De Grote Polder bij Zoeterwoude, de Zwetpol­der bij Woubrugge, het Braas­emermeer, de Langeraarse Plassen en de polders tussen Alphen en Aarlanderveen.

Dit artikel geeft de resultaten van de Rijn­streek, het kernge­bied van onze vogel­werkgroep. Daarbij worden de gegevens gepresenteerd voor de polders boven de Rijn (Rijn­streek noord) en onder de Rijn (Rijnstreek zuid). Hier werden door 14 tel­lers 19 telgebieden geïnventariseerd. In de tabellen op de volgende bladzijden worden de resultaten van het telwerk gepresenteerd voor de groepen vogels waarvoor de wintervogeltellingen met name bedoeld zijn: watervogels, roofvogels en steltlopers. In totaal werden er afgelopen winter in de Rijnstreek tijdens telweekenden maar liefst 92 vogelsoorten waargenomen. Daaronder waren bijzondere soorten als lepelaar, zwarte zwaan, kleine rietgans, ruigpootbuizerd, grote gele kwikstaart, tapuit, zwarte mees en boomklever.

Het weer

De weersomstandigheden zijn erg bepalend voor de aantallen vogels die zich in onze streek ophouden. De afgelopen winter gaat de boeken in als een zeer zachte winter. Bij de eerste telling was het meteen al raak. De tellers moesten zich op de fietspaden in de polders met hun kijkers en telescopen door een haag van “zondagsrijders” worstelen. Het mooie weer lokte namelijk veel fietsers en wandelaars naar buiten. De telling van november viel in een bewolkt en druilerig weekeinde, terwijl er ook bij de decembertelling nog weinig van de winter te merken was. Na een korte koude periode eind december was januari  dermate zacht dat de echte wintergasten voor een deel  naar het noorden getrokken bleken. Bij de februari-telling leek het wel lente. In de Barre Polder werd al weer een grutto gezien, er zaten grote groepen scholeksters in de polders, en op de ijsbaan van Leiderdorp werd een kokmeeuw volledig in zomerkleed opgemerkt. De maart-telling was met zijn tjiftjafs, grutto’s en tureluurs – zoals gebruikelijk  - meer een lente- dan een wintervogeltelling.

Resultaten Rijnstreek noord

De Rijnstreek noord beslaat grofweg het gebied  ten noorden van de Rijn en ten zuiden van de Does, tussen Leiderdorp en Woubrugge  (zie ook  de kaart in Braakbal juni 1997).  Alle telgebieden zijn iedere maand geteld, zodat de maand-uitkomsten onderling goed vergelijkbaar zijn.

De meeste aandacht deze winter trokken de ganzen in de Lagenwaardse Polder. In de rubriek veldwaarnemingen zijn veel waarnemingen reeds vermeld. Ook op de teldata van december tot en met maart waren er grote groepen ganzen aanwezig. Bij de 60 kleine rietganzen van december betreft het voor zover ik weet zelfs een eerste gebiedswaarneming. Uit de nieuwsbrieven van de Provincie blijkt dat men de Rijnstreek noord als pleisterplaats voor ganzen heeft ontdekt. Dat is van belang, want de in het boekje “Ganzen en Zwanen in Nederland” gepresenteerde seizoensmaxima voor de periode 1985-94 (rietgans 85 en kolgans 150) zijn de laatste jaren natuurlijk ruimschoots overtroffen. Iets dergelijks geldt voor de knobbelzwaan. In hetzelfde boekje wordt voor “polders Zoeterwoude - Alphen” een gemiddeld seizoensmaximum gemeld van 106. Alleen al voor de Rijnstreek noord bedraagt dit gemiddelde over de laatste drie winters 152 exemplaren, en voor de Rijnstreek zuid 174. Voor de hele Rijnstreek gaat het zelfs om een gemiddeld seizoensmaximum van 326 exemplaren. Waarmee het belang van tellen (en blijven tellen) maar weer is aangetoond.

De Lagenwaardse polder mag dan een Mekka voor ganzen zijn geworden, het aantal kleine zwanen dat daar de afgelopen winter is waargenomen is tot het nulpunt gedaald. Voor kleine zwanen moest je de afgelopen twee winters in de  naastgelegen Hondsdijkse Polder zijn, terwijl er zich afgelopen winter ook regelmatig groepjes ophielden in de Achthovenerpolder. In deze twee polders werd ook het seizoensmaximum voor de kleine zwaan in de Rijnsteek noord vastgesteld. Op 1 januari waren er 110 exemplaren aanwezig.  Kan er niet eens een bioloog promoveren op de vraag waarom ganzen alleen maar in de Lagenwaardse Polder gaan zitten en niet elders, terwijl de kleine zwanen die polder nu juist mijden?

De resultaten van de afgelopen drie winters vergelijkend valt een aantal zaken op. Tegenover een forse toename van de heilige ibis (van 0 via 2 naar 4 exemplaren!) staat een duidelijke afname van de nijlgans. Deze winter werden er over het hele seizoen 17 waargenomen, tegenover 35 vorige winter en 50 het jaar daarvoor. Dit is precies de omgekeerde trend als in de Rijnstreek zuid. De roofvogels beleefden een topjaar. Dat is enigszins verrassend, want  het broedseizoen was slecht (weinig muizen), en met het warme winterweer zou je verwachten dat meer roofvogels noordelijker zouden overwinteren.  Het aantal buizerds was spectaculair: werd er tijdens 12 tellingen in de vorige twee winters één keer een aantal van meer dan 10 geteld, deze winter kwam het aantal in geen van maanden ónder de 10 (met als record 17 in februari). Ook de sperwer deed het duidelijk beter dan in vorige winters, toen er meestal maar 1 geteld werd.

Interessante stabiliteit doet zich voor bij de goudplevier (de derde oktobertelling op rij 10.000 exemplaren!)  en bij de kievit (vrijwel afwezig in december en januari). Dat laatste is opmerkelijk want de afgelopen winter was duidelijk zachter dan de voorgaande twee, en toch waren de kieviten lange tijd verdwenen. Klopt het verhaal uit de boekjes dat deze dieren de vorstgrens volgen wel? In beide tabellen geven de scholekster, die deze winter in januari, februari en maart zeer talrijk was (in maart meer scholeksters dan meerkoeten!), en de aantallen van de wulp beter aan wat voor soort winter we hebben gehad.

Tenslotte nog even aandacht voor de fazant en de patrijs. Fazanten worden steeds minder opgemerkt, deze winter in totaal nog 6, tegen 11 en 13 tijdens de vorige winters. Afgelopen winter was de patrijs daarentegen talrijker dan vorige jaren. Een drietal waarnemingen van 7, 5 en 4 stuks geven hoop dat deze soort zich benoorden de Rijn nog weet te handhaven.

Rijnstreek zuid

De Rijnstreek zuid beslaat het gebied tussen Weipoort en Alphen, ten zuiden van de Rijn en ten noorden van Hazerswoude Dorp. In aanvulling op het gebied dat vorige winters reeds werd geteld (zie kaart Braakbal juni 1997) is deze winter ook de Oostbroekpolder, direct oostelijk van Weipoort, geteld. Daar staat tegenover dat er  1 telgebied minder (Archeon) is geteld. De telgebieden zijn iedere maand geteld met uitzondering van 1 gebied in oktober, en 3 gebieden in januari. Uit een laag januari-resultaat voor de totale Rijnstreek zuid mogen dus niet zonder nadere analyse conclusies worden getrokken.

De aantallen in de Rijnstreek zuid worden bij soorten als smient, goudplevier en kievit sterk gedomineerd door de telling van De Wilck. De 9270 smienten daar op 14 maart 1998 lijken op papier leuk, maar voor ons tellers-duo ter plaatse voorwaar geen makkelijke opgave. Het telwerk moet immers gebeuren in de wetenschap dat ieder moment een jagende slechtvalk de boel zodanig in de war kan sturen dat opnieuw moet worden begonnen. Hun telwerk maakt in ieder geval wel duidelijk dat De Wilck niet alleen gewaardeerd moet worden als broedplaats voor weidevogels, maar (juist) ook als belangrijke pleisterplaats voor trekvogels.

Kleine zwanen ontbraken dit seizoen op de teldata volledig in De Wilck. Het gras bij de buren in de Groenendijkse Polder en langs het Spookverlaat was kennelijk groener, want daar waren ze wel te zien. Gelukkig waren er – dit in tegenstelling tot voorgaande jaren - op de teldata van november tot februari in de Rijnstreek zuid mooie aantallen aanwezig. Het seizoensmaximum (234 stuks) werd een paar dagen voor de februari-telling geteld (gegevens). De Rijnstreek zuid blijft dus een belangrijk gebied voor deze sierlijke zwaan.

Wat waren de belangrijke trends? Meer aalscholvers (wordt dat een weidevogel?),  meer blauwe reigers, meer nijlganzen (seizoenstotalen tijdens vorige winters bedroegen 23 en 54 exemplaren, nu maar liefst 168), en gelukkig iets meer patrijzen. In totaal werden er 15 gemeld, tegen 0  en 13 de vorige twee winters. Ook in de Rijnstreek zuid ritselde het van de buizerds, met 24 vogels in december als hoogtepunt. De andere roofvogels bleven constant ten opzichte van vorige winters. Ondanks de warme winter werden er méér grote zaagbekken en nonnetjes gemeld, hetgeen de onvoorspelbaarheid van onze gevederde vrienden illustreert. Over de kievit hebben we het hierboven al even gehad. In de Rijnstreek zuid het zelfde patroon: de soort was hartje winter ondanks de ogenschijnlijk gunstige omstandigheden vrijwel afwezig.

Dat het bezoeken van een nieuw telgebied niet alleen hogere aantallen oplevert maar ook de kans op leuke soorten vergroot, bewees onze man in de Oostbroekpolder. Zonder hem zouden geen zwarte zwanen en grauwe ganzen in de Rijnstreek zijn opgemerkt.

Ten slotte

Als VVD-leider Bolkenstein nog eens uit wil leggen waar de HSL-tunnel nu precies onderdoor gaat, dan dient hij zich niet demagogisch te beperken tot “gras”. Op basis van dit artikel kan de conclusie niet anders zijn dan dat die trein onder een prachtig gebied met een ongelooflijke hoeveelheid vogels komt te rijden.

Met dank aan alle tellers!

Voor meer informatie over tellingen kunt u met contact opnemen.