Analyse van het broedseizoen 2001

In de periode 27 februari t/m. 13 augustus 2001 is de broedvogelbevolking van dit kerngebied van onze vereniging voor de zevende achtereenvolgende keer geïnventariseerd. Hiervoor werden veertien (tien ochtend- en vier avond-)bezoeken benut, waarvan een voor en drie voor en na zonsondergang. De data: 27-02, 19-03, 23-03 (avond / nacht), 05-04, 10-04, 13-04 (avond), 24-04, 07-05, 22-05, 07-06, 13-06 (avond/nacht), 10-07, 17-07 (avond / nacht) en 13-08. Meestal werd inventariseerdergeassisteerd door. De langs de weg gelegen weilanden en boerenerven maakten geen deel uit van het echte inventarisatiewerk, behalve wanneer een territorium deels in het te bewerken gebied lag. Met name bij de mezen zal dit soms het geval zijn geweest. Oostelijk wordt het gebied begrensd door het bosje vlakbij het tankstation aan de ringweg (N11) Alphen, de westgrens is de Oostvaart. Over de weg gemeten is de west-oost-afstand ongeveer 3 kilometer, gemiddeld is het gebied ongeveer 125 m diep. Al met al is er dus ongeveer 40 ha geïnventariseerd.

De weersomstandigheden waren gemiddeld redelijk tot goed te noemen: geen regen tijdens het veldwerk, wel vaak veel bewolking, eenmaal hagel- en sneeuwbuien en drie keer echt helder zonnig weer. Tot in de loop van april waren de temperaturen niet echt aangenaam, daarna redelijk tot soms goed, eenmaal bijna 25°C.De windkracht varieerde van 3 tot 6, het woei negen maal uit de hoek NW tot Z en vijf keer van ZO via O tot N. Als richtlijnen werden de SOVON-BMP-regels van 1996 gehanteerd, deze gaan meer uit van het begrip "territorium" dan van broedzekerheid. Als de presentiewaarnemingen aan de regels voldoen zijn ze dus geldig, ook al ben je er als veldwerker welhaast zeker van dat er niet daadwerkelijk is gebroed. Bij Spreeuw, Ringmus Kool- en Pimpelmees zijn de nestkastenbeheersresultaten aanvullend in het totaalgebeuren verwerkt.

Toegang tot de vogelkijkhut in het Spookverlaat

Tijdens zo'n twee tot drie uur durende wandeling neem je natuurlijk boven en in het gebied ook allerlei niet-broedvogels waar. De nabij gelegen weilanden en boerenerven leveren ook de nodige (niet te inventariseren) soorten op. In de ruim zes maanden durende periode kwam ik rondom en boven me 81 (1995 tm. 2000 resp. 80, 75, 85, 76, 78 en 83) vogelsoorten tegen. Echte "knallers" zaten er dit seizoen niet tussen, opmerkelijke exoten waren de gele fluit- of - boomeend en de wekenlang roepende goudfazant-haan in het bosje nabij de boerderij van Menken vlakbij de N11. Bij de ochtendwaarnemingen was het aantal soorten het laagst op 27-02: 39, het hoogst op 10-04: 58. Dit laatste is opmerkelijk, omdat de meimaand meestal meer soorten oplevert.

De gegevens worden doorgegeven aan Staatsbosbeheer (eigenaar van het gebied) - incl. 2 stippenkaarten: niet-zangvogels en zangvogels - en de gemeente Rijnwoude, daarnaast zijn die uit 1998 tm. 2000 gebruikt voor het Atlasproject Nederlandse Broedvogels; uit de in de "Braakbal"-rubriek "Veldwaarnemingen" opgenomen soorten gaan de bijzonderheden via onze VWG-coördinator Tellingen/Inventarisaties naar het SOVON-archief.

Vergeleken met 2000 valt het op, dat het totale aantal territoria/broedparen precies gelijk is gebleven. Wel is het totale aantal van 46 territoriumhoudende/broedpaarpresente soorten het hoogste sinds in 1995 begonnen werd met het inventarisatiewerk. Nieuw waren de Groene Specht en de Boomkruiper. Hoewel de zang van deze laatstgenoemde soort tussen de datumgrenzen werd gehoord kon broeden in de vlakbij hangende nestkast niet worden vastgesteld. Voor het vaststellen van territoria van Ransuil en Waterral is net als de vorige jaren een cd-speler als auditief verleidingsmiddel benut. Het meest spectaculair was het eerste bewezen broedgeval van de Buizerd, nadat er al enkele jaren sprake van een territorium was geweest. Een aantal soorten vertoont al enkele jaren een stabiel peil, waaruit kan worden geconcludeerd dat deze in het gebied qua biotoop op ongeveer hun maximum zitten. Uit een aantal presenties en bijbehorende coderingen valt op te maken dat de bosjes intussen wat ouder aan het worden zijn: al een paar jaar broedgevallen van de Sperwer en nu dus ook de Buizerd, de Grote Bonte Specht komt nu met 2 territoria voor en op grond van de SOVON-criteria is ook de waarneming van de Groene Specht meegerekend; de Spotvogel komt nog maar marginaal voor en de stand van de Tuinfluiter keldert flink, daarentegen zit er groei in de presentie van de Zwartkop. De stijgende trend bij Zwarte Kraai, Ekster en Gaai blijkt zoals verwacht niet tot een echte daling van de zangvogelstand te leiden. De Vink vertoont veel schommelingen, het voorkomen van de Putter is marginaal. Voor de Zanglijster was het jaar 2000 klaarblijkelijk een uitschieter naar boven, de presentie van de Rietzanger voldeed niet aan de criteria van de datumgrenzen en mocht daarom niet worden meegerekend. Met vier Ransuil-territoria mogen we best blij zijn, het gekke was dat er in de schemering van de juli-avonden ondanks veel waarnemers geen voedselroepende jongen zijn gehoord. De Waterral blijkt niet altijd auditief te verleiden: na wel reageren in april en ondanks geen reactie op de cd-speler tijdens een juli-avond werd de maand daarop meermalen een (adult met) juveniel bij de vogelobservatiehut gezien. Bij de Fuut doet zich het opvallende feit voor dat er altijd aanzienlijk meer territoriumhoudende paren zijn dan daadwerkelijke broedgevallen (resp. 7 en 4). De Knobbelzwaan houdt zich voor de datumgrens jaarlijks met duidelijk meer paren in het gebied op dan er later blijken te nestelen.

Al met al zitten er nu zeven jaren inventarisatiewerk op,nog drie erbij en dan zijn er wellicht wat conclusies te trekken. Wie weet kunnen er dan ook gerichte beheersuggesties aan Staatsbosbeheer worden voorgelegd en tijdens het halfjaarlijkse overleg besproken. Jaarlijks de Nachtegaal ? Meer Bosrietzangers ? Wielewaal ?

Meer?

Volg de getalsmatige ontwikkeling vanaf 1995 in het totaaloverzicht!

Contact

Voor vragen over het Spookverlaat/ de Kruiskade kunt u zich tot richten.