Analyse van broedseizoen 2007

In de periode 19 februari t/m. 01 september 2007 is de broedvogelbevolking van dit oudste kerngebied van onze verenigingsactiviteiten voor de dertiende achtereenvolgende keer geïnventariseerd. Hiervoor werden 17 bezoeken benut, waarvan 11 ’s ochtends, 2 in de late namiddag/vroege avond en 4 ’s avonds net voor en/of na zonsondergang. Wat de weertypes betreft hebben we tijdens de bezoekrondes veel variatie ervaren, met een keer extreem slecht weer (11 mei); daarentegen is het geen enkele maal ongewoon koud of warm geweest en heeft het evenmin uitzonderlijk hard gewaaid.

Analyse van het broedseizoen

Tijdens voor de ochtendrondes kom je niet alleen binnen, maar ook boven en naast het gebied van alles aan vogels tegen. In de zes maanden durende periode spotten we in totaal rondom en boven het onderzoeksgebied niet minder dan 98 vogelsoorten (incl. exoten en “soep”soorten). Dit is alweer een verbetering van het record dat sinds 2006 op 97 stond. Het afgelopen seizoen waren het meest opmerkelijk:

  • Havik,
  • Kleine Zwaan,
  • Purperreiger,
  • Regenwulp,
  • IJsvogel,
  • Heilige Ibis.

In vergelijking met 2006 steeg het totale aantal territoria / broedparen met 16, d.w.z. 3,2%, van 494 naar 510: het hoogste sinds in 1995 werd gestart. Het aantal van 47 territoriumhoudende / broedende / broedpaarpresente soorten ligt er 4 onder het recordjaar 2006. Ook het totale aantal broedvogelsoorten tijdens de periode 1995 / 2007 steeg weer: nu met 1 ten opzichte van 2006, en staat nu op 67. Eén nieuwe soort diende zich dus aan, en niet de minste: namelijk de IJSVOGEL. Het totale aantal geregistreerde territoria/broedparen van de niet-zangvogels bedroeg 238, dat van de zangvogels 272.

Individuele ontwikkelingen

  • IJsvogel Nadat al meerdere jaren reeds in juni in het gebied een of meer IJsvogels werden waargenomen (mogelijk uitgezwermde jongen van een of meer broedsel in de nabijheid), gevolgd door een verblijf van een of meer vogels tot tegen het aanbreken van het volgende broedseizoen, bleek het dan nu wèl “raak”: er werden voldoende geldige waarnemingen gedaan en naar verluidt zijner jongen gezien.
  • Knobbelzwaan Bij de watervogels bedroeg het aantal territoria van de Knobbelzwaan 8 (2006: 5), er is door 7 paren genesteld waarvan er maar 1 succesvol was.
  • Fuut Van de in totaal ook 8 (2006: 10) territoria/paren van de Fuut nestelden er 7 paartjes, waarvan 4 met succes.
  • Ganzen De ganzen waren vertegenwoordigd met 4 paren Canadese Gans ( allen met 4 jongen), 2 paren Soepgans (beiden succesvol), 2 paartjes Grauwe Gans (ook allebei met succes), Brandgans (mengpaar met Grauwe Gans, met succes gebroed) en Nijlgans 3 paren (1 paar met nageslacht, in een nestkast lijkt tweemaal te zijn gebroed).
  • Eenden Wilde Eend + Soepeend zijn tijdens twee rondes geturfd, waarvan de hoogste aantallen mannetjes in een ronde zijn aangehouden.
  • Meerkoet De Meerkoet zakte een tikje: van 51 naar 48 (48 paartjes, waarvan 45 nestelend en uiteindelijk 30 met jongen).
  • Waterhoen Het Waterhoen bleef met 19 precies gelijk.
  • Waterral De Waterral was weer eens met 1 territorium present..
  • Ooievaar Helaas mislukte het broedsel van de Ooievaars (1 al flink groot jong) door onbekende oorzaken.
  • Duiven Bij de duiven valt weinig bijzonders te melden: alle soorten geven eenzelfde beeld als voorheen.
  • Koekoek Voorts deed de Koekoek het met slechts een territorium magertjes, maar dit is een landelijk beeld.
  • Grote Bonte Specht Bij de Grote Bonte Specht is een nest met jongen ontdekt, verder waren er in elk geval 3 territoria.

Ontwikkelingen per vogelgroep

Roofvogels Vergeleken met het broedseizoen 2006 zakte bij de roofvogels en uilen de stand van de Buizerd van 4 naar 2 territoria, de Sperwer schoof op van 2 naar 3, de Boomvalk bleef gelijk met 1 en alweer ontbrak de Torenvalk. De Ransuil bezette 4 territoria maar net als in 2006 zijn geen jongen gezien of gehoord.

Dan de zangvogelgroep, te beginnen met de moeraszangertjes (incl. Spotvogel en Rietgors). Voor het eerst sinds 2001 en voor de tweede keer tijdens de 13-jarige onderzoeksperiode ontbrak de Rietzanger. In vergelijking met het topjaar 2006 presenteerde de Bosrietzanger zich nu normaal, hetzelfde geldt voor de Kleine Karekiet. Ook de Spotvogel zakte naar een ongeveer voor het onderzoeksgebied gewoon niveau, daarentegen zat de Rietgors wat aan de lage kant.

De bos- en struweelzangers waren weer met vijf soorten vertegenwoordigd. Bij de Fitis deden zich geen opmerkelijkheden voor, de Tuinfluiter volgde het landelijke beeld en tuimelde de laatste twee jaren aanzienlijk. De Grasmus blijft een min of meer marginale soort, maar hield zich stabiel. De opgaande trend bij de Zwartkop zette zich door, wat ook wel te verwachten was op grond van de ontwikkeling van de bosjes. Het jaar 2006 was ook landelijk negatief voor de Tjiftjaf, daarom doet de meer dan verdubbelde broedpopulatie in vergelijking met het vorige broedseizoen ietwat bizar aan; zelfs in vergelijking met de topjaren 2003 en 2004 is er sprake van een vooralsnog onbegrijpelijke vooruitgang, we zullen wel ervaren hoe het verder gaat.

Bij de mezen en aanverwanten constateerden we een kleine daling: in vergelijking met 2006 scoorde alleen de Pimpelmees gelijk en bleef de Boomkruiper op 0 staan.. Dit laatste lijkt wel verklaarbaar, omdat er juist in het middengedeelte van de Kruiskade fors werd geknot. De Matkop doet het ook landelijk wat minder, zodat ook deze teruggang helaas niet onlogisch is. Bij Staart- en Koolmees bleven de schommelingen aanvaardbaar en relatief klein.

Zowel de Ringmus als de Spreeuw bleven marginale soorten: weinig (ongewijzigd, n.l. 2) respectievelijk helemaal geen presentie.

Bekijken we de vinkenfamilie dan valt het op dat Putter en Kneu grensaangevende soorten waren en blijven: weinig of geen presentie. De Groenling is na enige aarzeling toch een aantal van vier territoria toegekend op grond van het argument dat deze soort vaak in kleinere clusters broedt; toch is deze soort nooit een “hoogvlieger” geweest. Bij de Vink ligt dit anders: deze liefhebber van opgroeiend geboomte scoorde net als Zwartkop en Tjiftjaf flink positief en beleefde een topjaar.

Tot slot de kraaiachtigen: de Gaai scoorde gemiddeld, in vergelijking met de voorgaande jaren liet de Ekster een plotsklaps forse daling zien; hierbij rijst de vraag of dit aan de concurrentie met de Zwarte Kraai te wijten valt (landelijk beeld) of dat bijvoorbeeld het verschijnen van de Havik hier debet aan zou kunnen zijn. Eigenlijk ligt dezelfde mogelijkheid ten grondslag aan de geleidelijke teruggang bij de Zwarte Kraai, of was 2005 soms een incidenteel topjaar ? Verder redenerend zou m.b.t. de situatie bij de jongenloze Ransuilen ook de presentie van de Havik(ken) van invloed kunnen zijn (gebrek aan nesten van kraaiachtigen ?) (de Torenvalk is hier een nestkastbroeder).

Rode Lijst- en Vogelrichtlijnsoorten

Schrikbarende veranderingen in vergelijking met 2006 zijn er niet, wel deed zich jammer genoeg weer een daling voor in zowel het aantal soorten als territoria: in totaal telde 2006 8 RL-soorten met 18 territoria en geen VRL-soorten; 2007 scoorde evenmin VRL-soorten en leverde 6 RL-soorten met 11 territoria.
Per soort beschouwd bleef de Boomvalk met 1 territorium gelijk, de Koekoek zakte van 3 naar 1 (niet echt verontrustend gezien het commentaar in het rapport 2006 en de landelijke ontwikkeling), de Ransuil steeg van 3 naar 4 territoria maar leek net als in 2006 geen jongen te hebben geproduceerd). Voorts daalde de Spotvogel van 5 naar 3, wat natuurlijk jammer is maar wel past in het landelijke beeld. Dit geldt ook voor de Matkop (van 2 naar 1), terwijl de aanwezigheid van de Wielewaal in 2006 hoogstwaarschijnlijk alleen maar berustte op doortrek met territoriale activiteiten (zie commentaar in het uitgebreide rapport aangaande 2006). De presentie van de Ringmus was ongewijzigd en blijft marginaal, wat nog meer geldt voor die van de Kneu (afwezig).

Afzonderlijke biotopen met “hun” vogels

Het onderzoeksgebied Spookverlaat - Kruiskade bestaat uit meerdere soorten habitat, in het over 2006 uitgebrachte speciale uitgebreide rapport is hieraan ruime aandacht gegeven. Het is natuurlijk altijd interessant om bepaalde uitkomsten van verschillende jaren ook aangaande de diverse biotopen onderling te vergelijken, daarom wordt in deze rapportage als “special” de vergelijking van de verschillende biotopen en de bijbehorende broedvogels opgenomen. In de periode 1995/2005 is nooit op deze verdeling ingegaan, zodat daarover de gegevens ontbreken (dit is overigens natuurlijk nog altijd te onderzoeken, laat eventuele hierin geïnteresseerden zich gerust melden !).

Open water

2006: 10 soorten met 164 broedparen/territoria; 2007: 10 soorten met 164 territoria/broedparen; exact dezelfde soorten met relatief geringe verschillen.

Riet, moeras, verlanding, vochtige ruigten

2006: 5 soorten met 67 territoria; 2007: 5 soorten met 57 territoria; in 2006 en 2007 Rietzanger resp. wel en niet aanwezig, Waterral resp. niet en wel, verder daalden zowel Bosrietzanger als Kleine Karekiet met 4 resp. 5 territoria en zat de Rietgors er 1 in de min.

Bos, bosranden, struiken, struwelen

2006: 33 soorten met 256 territoria; 2007: 29 soorten met 284 territoria; in vergelijking met 2006 ontbraken in 2007: Blauwe Reiger, Wielewaal, Putter en Kneu( dit betrof in totaal maar 4 territoria), daarentegen bezette de Winterkoning in 2007 maar liefst 13 territoria meer, de Tjiftjaf deed daar met een groei van 12 amper voor onder, voorts groeiden Merel en Vink beiden met 6, de andere fluctuaties stelden getalsmatig relatief weinig voor.

Overige categorieën

2006: 3 soorten met 6 territoria/broedparen (Ooievaar, Koekoek en Ringmus); 2007: 4 soorten met 5 territoria (1 nieuwe soort: IJsvogel).

Totaal

Spookverlaat

2006: 51 soorten met 494 territoria/broedparen.
2007: 47 soorten met 510 territoria/broedparen.
Conclusie: minder soorten met meer territoria dan in 2006.

Landschaps­beheer VWG in relatie tot broedvogels

Het afgelopen najaar hebbenenoverlegd met de VWG-coördinatoren Landschapsbeheerenover (on)mogelijkheden van het treffen van bepaalde beheersmaatregelen ten gunste van de vogelstand. Zo zijn uitdunningideeën in bepaalde bosperceeltjes aan de orde geweest. Uit eerdere toegepaste ingrepen is het overduidelijk bewezen dat (rationeel) uitdunnen zowel de groei als diversiteit van de broedvogelpopulatie bevordert. Door de mensen van het LB is een en ander doorgepraat en nader bekeken tijdens het najaarsoverleg met SBB. Als gevolg hiervan zijn er plannen opgenomen in de werkvoorbereiding voor het knotseizoen 2007/2008 en t.z.t. ook de komende jaargangen.

Kartering

Voor het eerst [behalve bij het uitgebreide rapport in boekvorm aangaande 2006 (verschenen maart 2007) en voorgaande jaren] is de territoriakartering in digitale vorm gegoten. Behalve een aantal weergaven van soortengroepen over het hele onderzoeksgebied geeft een aparte set een totaalbeeld van de territoria/broedparen verdeeld over de hiervoor behandelde vier habitatcategorieën; met daarbij meteen de weergave van de 12 territoria van de zich gevestigd hebbende populatie Rode Lijst 2004-soorten. Deze uitwerking maakt de populatiedichtheid van de in een bepaald leefgebied thuishorende soorten zichtbaar. Hierdoor kan bijvoorbeeld inzicht worden verkregen in verstorende invloeden binnen het onderzoeksgebied en worden daarnaast mogelijkheden voor beheersmaatregelen en/of -ingrepen bespreekbaar ter bevordering van de vogelstand. En wellicht zijn er meer factoren die langs deze weg zichtbaar gemaakt kunnen worden.

Meer?

Contact

Voor vragen over het Spookverlaat/ de Kruiskade kunt u zich tot richten.