Analyse van het broedseizoen 2005

In de periode 14 februari t/m 18 augustus 2005 is de broedvogelbevolking van dit oudste kerngebied van onze verenigingsactiviteiten voor de elfde achtereenvolgende keer geïnventariseerd. Hiervoor werden 16 bezoeken benut, waarvan 10 ’s ochtends, 1 rond het middaguur en 5 ’s avonds voor en/of na zonsondergang.

De inventarisaties werden uitgevoerd doormet assistentie vanen vooral tijdens de avond- en nachtronden met behulp van meerdere andere VWG-leden.

Langs de weg gelegen weilanden/boerenerven maken geen deel uit van het echte inventarisatiewerk, behalve wanneer een in het gebied vastgesteld territorium deels in het te bewerken gebied ligt. Uitkomsten van het nestkastenbeheer aangaande Nijlgans, Holenduif, Ringmus, Spreeuw, Boomkruiper, Kool- en Pimpelmees werden deze keer door omstandigheden niet in het totaalgebeuren verwerkt. Afgaand op de ervaringen m.b.t. het nestkastengebeuren in voorgaande jaren zal dit zeer weinig of helemaal niets schelen in de uitkomsten. In het algemeen betreft het dan een bevestiging van wat via de inventarisaties al bekend is.
De oostgrens ligt bij het bosje vlakbij het tankstation aan de N11 (ringweg Alphen), de Oostvaart vormt de westgrens. Over de weg gemeten is de west-oost-afstand ongeveer 3 km, gemiddeld is het gebied zowat 100 m diep. In totaal wordt dus ongeveer 30 ha geïnventariseerd. Dit gebeurt door om het gebied heen te lopen en insteken tussen de plasjes en in de bosjes te maken.

Als werkrichtlijnen worden de SOVON-BMP-regels van 2004 gehanteerd, in vergelijking met die van 1996 is er het een en ander behoorlijk aangescherpt. Deze Handleiding gaat meer uit van de basisbegrippen “territorium” en “broedpaar” dan van echte broedzekerheid, ook al is er voor dit laatste wel een speciale codeserie. Bij de holenbroeders worden de nestkastgegevens zonodig/zo mogelijk aanvullend verwerkt.

Een ronde duurt – afhankelijk van de vogelpopulatiegrootte, de weersomstandigheden, het kennisniveau van de inventariseerders en het kalendertijdstip – ongeveer 3 tot 4½ uur en je komt dan boven, in en naast het gebied van alles aan vogels tegen. In de zes maanden durende periode spotte ik in totaal rondom en boven me niet minder dan 97 vogelsoorten (incl. exoten en “soep”soorten). Dit is een evenaring van het record van 2004. Het afgelopen seizoen waren het meest opmerkelijk: blauwborst (nieuwe broedvogelsoort), Grote Karekiet (nieuwe territoriale soort), Grote Zilverreiger, Houtsnip, Kleine Zwaan en Zomertaling.

Bij de ochtendrondes waren 14 februari en 10 maart (47 soorten) het stilst, het meeste viel te zien en te horen op 19 april plus 31 mei (61)en 3 mei (60 soorten). Vanaf 29 maart t/m 05 juli kwam ik tijdens elke ochtendronde meer dan 50 soorten tegen: dus altijd veel, gevarieerd en soms verrassend vogelaargenot!
De gegevens worden verstrekt aan de eigenaar van het gebied (Staatsbosbeheer) door middel van dit woordelijke en tabellarische verslag alsook een tweetal stippenkaarten waarop gesplitst in zangvogels en niet-zangvogels alle territoria/broedparen staan ingetekend. Ook de gemeente Rijnwoude ontvangt de woordelijke en tabellarische verslaglegging. Daarnaast worden de gegevens desgewenst gebruikt voor bijzondere projecten zoals bijv. de eind 2002 verschenen Nederlandse Broedvogelatlas 1998-2000. Ook kunnen ze bijvoorbeeld worden aangewend bij de planning van ons eigen landschapsbeheer.

Echte bijzonderheden zijn ook voor het SOVON-archief bestemd. Daarnaast worden de meer opmerkelijke waarnemingen periodiek gepubliceerd in de “Braakbal”-rubriek Veldwaarnemingen en langs die weg tevens in ons verenigingsarchief opgeslagen.

Het jaar 2005 onder de loep

Spookverlaat

In vergelijking met 2004 (zie het overzicht vanaf 1995) steeg het totale aantal territoria/broedparen relatief sterk, nl. met 67 (16,0 %) van 418 naar 485: het hoogste sinds in 1995 werd gestart. Het aantal van 50 territoriumhoudende/broedende/broedpaarpresente soorten betekent een stijging met 2 ten opzichte van het recordjaar 2003 en dus de eerste plaats in de elf-jaren-reeks. Ook het totale aantal broedvogelsoorten tijdens de periode 1995/2005 steeg: met 3 ten opzichte van 2003 en 2004, en staat nu op 64. Het meestal niet zo zonnige voorjaarsweer had dus geen nadelige invloed op het totaalgebeuren, het is blijkbaar belangrijker dat het in de broedtijd niet te nat is. Voor het vaststellen van territoria van Ransuil en Waterral is net als de vorige jaren een cd-speler (terughoudend gebruikt) als auditief verleidingsmiddel benut (overigens niet altijd met succes, zoals later bleek). Drie nieuwe soorten dienden zich aan, waarvan er twee een duidelijke toegevoegde waarde aan het gebied bewerkstelligden: Grauwe Gans (mislukt broedsel), Blauwborst (juvenielen waargenomen) en Grote Karekiet (territorium houdend van 29-05 t/m 09-06).

De roofvogels en uilen lagen op ongeveer hetzelfde niveau als het voorlaatste seizoen: weer 3 territoria van de Buizerd, weer viermaal Sperwer, dit seizoen geen Boomvalk en minstens twee broedsels van de Torenvalk, alsmede 4 territoria van de Ransuil met in elk geval op minstens 3 van deze locaties jongen (gezien en/of gehoord). Het totale aantal territoria / broedparen) van de niet-zangvogels bedroeg 236 (2004: 209), dat van de zangvogels 249 (2004: 209). Voor de zangvogelgroep betekent dit een stijging van 19,1 % ten opzichte van 2004, voor de niet-zangvogels 12,9 %.

Bij de watervogels was er een territoriaal paartje Knobbelzwaan, daarnaast vijf nestelende paren waarvan er uiteindelijk maar eentje succesvol jongen produceerde. Van de in totaal 9 territoria/paren van de Fuut nestelden er 6 paartjes, die allemaal een geslaagd broedsel hadden. Opvallend was het hoge aantal aanwezige mannetjes van de Wilde Eend (90, 2004: 70), de stijging bij de niet-zangvogels werd grotendeels hierdoor veroorzaakt. De 2 paren Canadese Gans hadden resp. 3 en 6 “zwemvlugge” jongen, het koppel Brandganzen deed het met 5 evenmin slecht. Bij een van de drie stelletjes Nijlgans heb ik broedsucces geconstateerd: 5 jongen in mei;zag in augustus ook een paar met nog jonge pullen, zodat de conclusie luidt dat er uiteindelijk denkelijk 2 paren broedsucces hebben gehad. Meerkoet en Waterhoen deden het beter dan ooit, de Waterral liet dit jaar verstek gaan.

Voorts wat bijzonderheden aangaande de overige niet-zangvogels: helaas mislukte het broedsel van de ooievaars door onbekende redenen; er is in elk geval genesteld, mogelijk zouden er enkele kleine jongen zijn gezien, maar ineens was het “over” en stonden beide partners tijdenlang samen op het nest. Verder heeft er een tijdje een Scholekster op een boomstronk op het Amalia-eiland “genesteld” (?), wat uiteindelijk niets is geworden. De Koekoek deed het met slechts een territorium magertjes, maar dit is een landelijk beeld. Een daaraan omgekeerd beeld bij de Grote Bonte Specht: nog steeds een doorgaande groei naar nu 5 territoria, ook werd er een juveniel gezien.

Dan de zangvogelgroep, te beginnen met de moeraszangertjes. Twee klappen op de vuurpijl: eerst de vestiging van een paartje Blauwborst direct noordoostelijk van de Amaliahut. En met succes, want er zijn daar later juvenielen waargenomen. Vervolgens eind mei / begin juni nog een “klapper”: 12 dagen lang een keihard zingende Grote Karekiet-man op dezelfde plek ! Denkelijk een elders verstoord exemplaar dat toevallig langs kwam en alsnog z’n geluk daar wilde uitproberen. Zonder suc- ces dus, maar wel werd voldaan aan de SOVON-criteria voor een territorium. De andere moeraszangertjes, inclusief de Riet- gors, geven geen aanleiding tot opmerkelijke conclusies. dus, maar wel werd voldaan aan de SOVON-criteria voor een terri- torium. De andere moeraszangertjes, inclusief de Rietgors, geven geen aanleiding tot opmerkelijke conclusies.

Struik- en loofzangertjes
waren met 5 soorten present. Tuinfluiter, Zwartkop en Tjiftjaf vertoonden allen een daling in hun presentie, de Fitis steeg wat en de Grasmus was ook weer eens aanwezig, zoals altijd aan een rand van het gebied (nu de oostelijke).

Bij de meesachtigen en aanverwanten blijkt de Koolmees hoog te hebben gescoord, net als relatief gezien ook de Boomkruiper met nu zelfs 3 territoria. De Matkop blijkt intussen vaste voet in het gebied verkregen te hebben: nu voor het derde achtereenvolgende jaar territoriaal aanwezig met daarbij nog een verdubbelde presentie van een naar twee territoria.

Een blik op de overige kleinere zangvogels leert dat zowel Winterkoning als Heggenmus een enorme sprong maakten: resp. van 23 naar 33 en 7 naar 12 territoria. Geen nadelige winterse invloeden dus. De Merel bleef nagenoeg gelijk, Zanglijster en Roodborst waren en blijven marginale soorten. Ook de Vink explodeerde: van 7 naar 14 eigen erfjes. De Ringmus blijft het, conform het landelijke beeld, ook bij ons moeilijk houden.

Tot slot de kraaiachtigen: steeds meer blijkt dat o.a. de biotoopontwikkelingen in de Spookverlaatregio leiden tot veranderingen in de vogelstand. Dit is vooral goed te zien bij de roofvogels, uilen en kraaiachtigen. Logisch, want deze soorten vallen het meest op door hun grootte en/of geluidenproductie. Het is een duidelijke zaak dat deze populatiegroei leidt tot meer predatie op weidevogelnesten en hun jongen, zij het dat de genoemde vogelsoorten daarvan zeer zeker niet alleen de oor
zaak zijn. In tegenstelling tot voorheen was de groei bij de Zwarte Kraai sterk: van 12 naar 18 territoria, waarvan niet minder dan 17 paartjes tot nestelen kwamen. Leek het erop dat de Ekster de afgelopen jaren te lijden had van de populatiegroei van z’n sterkere neef, dan in ieder geval dit jaar juist niet: het aantal territoria nam toe van 9 naar 11 (waarvan minstens 8 met nestelende paren). De Gaai tenslotte scoorde dit seizoen 8 territoria, wat een minimum lijkt omdat deze soort door diens grote behoedzaamheid erg moeilijk te inventariseren is (staat nu eenmaal onderaan de hiërarchische ladder der kraaiachtigen).

Afsluitend

Ook het afgelopen broedseizoen hebben de aan de inventarisaties meegewerkt hebbende VWG-leden weer veel genoegen beleefd. En natuurlijk daarbij hun kennis van het vogelleven weer aangescherpt en uitgebreid. Maar ……net als bij het overzicht over 2004 meen ik de volgende kanttekening te mogen maken:
Steeds valt het me op dat er voor het veldwerk altijd wel actieve belangstelling van meerdere VWG-leden bestaat, maar dat men ervoor terugschrikt om enigszins in de geheimen van het bijbehorende bureauwerk, zoals kartering en interpretatie, te worden ingewijd (afkeer van zogenaamd fröbelwerk !? een hekel aan binnen zitten ?? startvrees met betrekking tot de nauwkeurigheidsgraad ?!). Toch is kennis van dit facet nodig om het werk op langere termijn te continueren. Wie stapt daarom eens over de (toch niet zo hoge) drempel ? Je hoeft het natuurlijk niet in je uppie te doen en al doende leer je ook met dit facet om te gaan.

Contact

Voor vragen over het Spookverlaat/ de Kruiskade kunt u zich tot richten.